قائمة حروف الجر
________________
1-aan :
*- ik geef dit boek aan jou
*- ik vraag iets aan mijn vader
*- wij zitten aan tafel
*- ik sta aan de telefoon
—–
2- achter : خلف
*- Achter het huis is een tuin
*- Een uitgang staat achter een woord
*- ik kan niet achter dat voorstel staan
—–
3-behalve : إلا
*-Behalve ik was er niemand in de kamer.
*- Hij had behalve mij ook Annie uitgenodigd
*- ik heb alles in huis , behalve brood .
____
4-beneden:تحت
*Een gedeelte van Nederland ligt beneden de zeespiegel.
* bij een temperatuur beneden nul bevriest het water .
*- kinderen beneden tien jaar hebben gratis toegang
_______
5-bij : في
*-ik woon bij het station.
*-bij de volgende halte moet je uitstappen.
*- ik kom zo meteen bij u .
*- hij woont bij zin ouders .
*- bij de temperatuur kan ik niet werken
_______
6- binnen : داخل /خلال
* u moet binnen de grenzen van uw woonplaats blijven
*- binnen een uur ben ik weer terug
_______
7-boven : فوق
*- ik woon boven het postkantoor .
*- Hij is boven de veertig jaar.
________
8-buiten : داخل
*- ik woon buiten de stad
*De zieke is buiten gevaar
hij kan niet buiten sigaretten
________
9-dank zij : بفضل
dank zij jou is het plan gelukt
dank zij het mooi weer hadden we ee leuk vakantie
______
10-doorخلال , عبر
* hij kijkt door het raam
* ik loop door de kamer
*ik ben door mijn examen
______
11- in : في
* hij zit in zijn auto
*hij woont in Nederland
* Ik ben in gesprek met iemand
________
12- met : مع
* hij komt met zijn vriend
* ik werk met hem samen
*ik kom met auto
_______
13- naبعد
* na het eten da ik pianospelen
* na deel 1 volgt deel 2
_______ naar : إلى
*- ik ga naar Amsterdam
*- het ruikt hier naar verf
*- naar aanleiding van uw brief
______
15- naast : بجانب
* hij zit naast mij
* naast haar werk doet zij het huishouden
______
16- om :
* wij zitten om de tafel
* op de winkel is net om de hoek
________
17- op : /على / في /ل
*het boek ligt op de tafel
*-er zit een nieuw dak op het huis
– ik loop op straat
*- ik kom op bezoek
__________
18- over: حول
je moet over het touw stappen
het boek gaat over Amsterdam
__________
19- per: بواسطة مثل كل ساعة
*- ik verdien twintig gulden per uur
*- wij gaan per auto naar Amsterdam
*- ik heb per ongeluk een glas laten vallen
_______
20 – Sinds : منذ
*- sinds 1980 woont hij in Nederland
*- sinds kort heeft hij een auto
_________
21-te:
hij werd te Amsterdam geboren
_________
22-tegen : / ضد
*- Ajax speelt tegen Feyenoord
*- ik krijg pillen tegen de koorts
_________
23- tegenover : مقابل
*- ik woon tegenover de school
*- ik sta positief tegenover dat idee
________
24- totحتى
*- deze trein gaat allen tot Zwolle
*- de les duurt tot vijf uur
*- hij sprak tot menigte
________
25- tussen : بين
* Tussen De tafel en de kast staat een stoel
*- je moet tussen deze twee dingen kiezen
________
26- uit : من
*- hij komt uit Nederland
*- hij stapt uit de auto
*- ken je liedjes uit de oorlog
_______
27- van: من خلال
– het dak van het huis lekt
dit boek is van mij
_______
28- vanaf :
vanaf morgen werk ik een uur korter
vanaf van het station je de bus nemen
______
groetjes : Mohammed
– قائمة حروف الجر الابجدي:
قائمة أبجدية من حروف الجر
________________
1-aan :
*- انا اعطي هذا الكتاب لك
*- انا اسال ابي
*- نحن على الطاولة
*- انا على الهاتف
—–
2- achter : خلف
*- خلف البيت هو حديقه
“المخرج خلف كلمة”
ولا يمكنني تاييد هذا الاقتراح.
—–
3-behalve : إلا
الا انني لم اكن احد في الغرفة.
لقد دعا (اني) ايضا
لدي كل شيء في المنزل ما عدا الخبز.
____
4-beneden: تحت
* جزء من هولندا هو اقل من مستوى البحر.
* عند درجة حرارة اقل من الصفر, يتجمد الماء.
*- الاطفال اقل من عشر سنوات لديهم حرية الوصول
_______
5-bij : في
انا اعيش في المحطة.
في التوقف القادم, يجب ان تخرج.
ساكون معك حالا.
*- انه يعيش مع والديه.
*- في درجة الحرارة لا استطيع العمل
_______
6- binnen : داخل /خلال
* يجب ان تبقى ضمن حدود محل اقامتك *
*- في غضون ساعة, سوف اعود
_______
7-boven : فوق
انا اعيش فوق مكتب البريد.
لقد كان عمره اكثر من سنه
________
8-buiten : داخل
*- انا اعيش خارج المدينة
* المريض خرج عن الخطر *
هو لا يستطيع ان يخرج من السجائر.
________
9-dank zij : بفضل
شكرا لك, الخطة نجحت.
شكرا للطقس الجميل لقد كان لدينا عطلة لطيفة
______
10-door خلال , عبر
* انه ينظر من خلال النافذة *
* امشي من خلال الغرفة *
* انا من خلال امتحان
______
11- in : في
* انه في سيارته *
* انه يعيش في هولندا *
* انا اتحدث الى شخص ما *
________
12- met : مع
* انه ياتي مع صديقه
* انا اعمل معه معا *
* لقد اتيت مع السيارة *
_______
13- na بعد
* بعد العشاء اعزف البيانو *
* بعد الجزء 1, الجزء 2
_______
naar : إلى
*- انا ذاهب الى امستردام
*- رائحته مثل الطلاء هنا
*- بسبب رسالتك
______
15- naast : بجانب
* يجلس ب بجانب *
* بجانب عملها هي تقوم بالاعمال المنزلية
______
16- om :
* نحن نجلس حول الطاولة *
* على المحل فقط حول الزاوية
________
17- op : /على / في /ل
* الكتاب على الطاولة *
*- هناك سقف جديد على المنزل
– انا في الشارع.
*- جئت لزيارة
__________
18- over: حول
عليك ان تتجاوز الحبل.
الكتاب عن امستردام
__________
19- per: بواسطة
… انا اجعل الغيلدرات ساعة
“سنذهب بسيارة الى” امستردام
*- لقد اسقطت كاسا عن طريق الخطا
_______
20 – Sinds : منذ
منذ عام 1980 يعيش في هولندا
*- في الاونة الاخيرة لديه سيارة
_________
21-te:
“لقد ولد في” امستردام
_________
22-tegen : / ضد
.. اياكس يلعب ضد فينورد
.. احصل على الحبوب ضد الحمى
_________
23- tegenover : مقابل
*- انا اعيش امام المدرسة
انا ايجابي حول تلك الفكرة.
________
24- tot حتى
*- هذا القطار يذهب كله الى ” زوول
.. الدرس يدوم حتى
*- لقد تحدث الى الحشد
________
25- tussen : بين
* بين الطاولة والخزانة عبارة عن كرسي
*- يجب ان تختار بين هذين ال الاشياء
________
26- uit : من
“انه من هولندا”
*- انه يخرج من السيارة
*- انت تعرف الاغاني من الحرب
_______
27- van: من خلال
– سقف المنزل يتسرب
هذا الكتاب لي
_______
28-من:
ابتداء من الغد انا اعمل بساعة اقصر
من المحطة انت تاخذ الحافلة
التعليقات